-
1 feeling
adj. gevoelig; vol gevoelens--------n. gevoel; medelijdenfeeling1[ fie:ling]3 idee ⇒ gevoel, indruk♦voorbeelden:a feeling of sorrow/security • een gevoel van droefheid/geborgenheid2 bad/ill feeling • bitterheid, wrokno hard feelings • even goede vriendenI have no strong feelings either way • het is mij om het evenhurt someone's feelings • iemand/iemands gevoelens kwetsenmixed feelings • gemengde gevoelens♦voorbeelden:2 gevoel3 begrip ⇒ feeling, gevoel♦voorbeelden:————————feeling2♦voorbeelden: -
2 consider someone's feelings
-
3 consider
v. beschouwen; overwegen; menen, vinden[ kənsiddə]1 overwegen ⇒ nadenken over, in overweging nemen2 beschouwen ⇒ achten, zien3 in aanmerking nemen ⇒ rekening houden met, letten op♦voorbeelden:consider yourself under arrest • u staat onder arrest -
4 cut someone to the quick
iemand in zijn hart raken, iemands gevoelens diep kwetsen -
5 fast
adj. snel; vlug; vast; sterk; stevig; achter pleziertjes aangaand--------adv. snel; hard; vóór; geraffineerd; vast; trouw--------n. vast (het niet eten); vasten, lijden--------v. vastenfast1[ fa:st] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————fast21 vast ⇒ stevig, hecht♦voorbeelden:make fast • stevig vastmakenfast lane • er rijbaan, inhaalstrook 〈 van autoweg〉fast train • sneltreinlive in the fast lane • een jachtig/hectisch leven leidenfast and furious • uitbundig〈 slang〉 pull a fast one on someone • met iemand een vuile streek uithalen, iemand afzetten————————fast3〈 werkwoord〉1 vasten————————fast4〈 bijwoord〉2 snel ⇒ vlug, hard♦voorbeelden:hold fast to something • iets stevig vasthouden -
6 hurt someone's feelings
iemand/iemands gevoelens kwetsen -
7 misread someone's feelings
-
8 misread
v. verkeerd lezen, verkeerd interpreteren♦voorbeelden: -
9 offend someone's sensibilities
-
10 play (up)on someone's feelings
play (up)on someone's feelings -
11 play fast and loose (with)
-
12 play
n. toneelstuk; spel; speeltuig; lach; humor--------v. spelen; voordragen; spelen ( muziek)play1[ plee] 〈 zelfstandig naamwoord〉3 spel4 actie ⇒ activiteit, beweging♦voorbeelden:〈Amerikaans-Engels; voornamelijk sport〉 set play • ingestudeerd(e) spel(patroon)/manoeuvreallow/give full/free play to something • iets vrij spel latenthere's too much play in the rope • het touw heeft te veel spelingbring/call into play • erbij betrekkencome into play • mee gaan spelen¶ make great play about/of • erg de nadruk leggen op, sterk benadrukken————————play21 spelen♦voorbeelden:play dead • doen alsof men dood isplay on • doorspelenplay at soldiers/hide-and-seek • soldaatje/verstoppertje spelen〈 figuurlijk〉 play at something • iets niet ernstig nemen, iets doen voor de pretplay down to someone • zich aan iemand aanpassen〈 informeel〉 what on earth are you playing at? • wat heeft dit allemaal te betekenen?play (up)on someone's feelings • op iemands gevoelens werkenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:play back a tape • een band afspelen/weergevenhe played his last dollar • hij zette zijn laatste dollar inplay someone along • iemand aan het lijntje houdenplay something down • iets bagatelliseren -
13 quick
adj. snel; vlug; sneldenkend; snel begrijpend; vloeibaar; levendig--------adv. snel; met grote snelheid, vlug--------n. levende mensen; levend; snel; gevoelige plekkenquick1[ kwik] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 hart ⇒ kern, essentie♦voorbeelden:2 cut someone to the quick • iemand in zijn hart raken, iemands gevoelens diep kwetsen————————quick2〈bijvoeglijk naamwoord; quickness〉1 snel ⇒ gauw, vlug2 gevoelig ⇒ vlug (van begrip), scherp♦voorbeelden:quick march! • voorwaarts/ingerukt mars!in quick succession • snel achter elkaarhe is quick to take offence • hij is gauw beledigd‘Have a drink?’ ‘Yes, I'll take a quick one’ • ‘Wat drinken?’ ‘Ja, een snelle dan’〈 slang〉 quick on the draw/uptake • sneldenkend/doorziend, flitsend————————quick31 vlug ⇒ gauw, snel♦voorbeelden:we all want to get rich quick • we willen allemaal snel rijk worden -
14 sensibility
n. gevoeligheid; begripvol; gevoelig; begrip; smaak[ sensəbillətie] 〈meervoud: sensibilities〉I 〈telbaar en niet-telbaar zelfstandig naamwoord; voornamelijk meervoud〉♦voorbeelden: -
15 spare someone's feelings
-
16 spare
adj. reserve-; extra, bijkomend, vrij, onbezet; vrijetijds-; pover; klein, gering; mager, uitgemergeld--------n. reserveonderdeel--------v. sparen (van het leven); in leven blijven; opgeven; besparen; gierigheid; een aalmoes gevenspare1[ speə] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————spare2〈bijvoeglijk naamwoord; spareness〉3 mager4 schraal ⇒ karig, krap♦voorbeelden:spare room • logeerkamer¶ 〈Brits-Engels; slang〉 go spare • verbijsterd/razend worden————————spare3〈 werkwoord〉1 het stellen zonder ⇒ missen, overhebben; geven, afstaan3 besparen♦voorbeelden:1 I have exactly £1 to spare • ik heb nog precies £1 overenough and to spare • meer dan genoegcan you spare me a few moments? • heb je een paar minuten voor mij?not spare oneself • zichzelf niet sparen4 no expense(s)/pains spared • zonder geld/moeite te sparen -
17 trample on someone's feelings
trample on someone's feelings -
18 trample
n. gestap, getrappel--------v. vertrappen, kapottrappen, trappen (op)[ træmpl]1 stampen ⇒ trappelen, stappen♦voorbeelden:1 trample about • rondstappen/marcherentrample on someone's feelings • iemands gevoelens kwetsenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 vertrapp(el)en ⇒ trappen op, vertreden♦voorbeelden: -
19 stir
n. het roeren, het poken; beroering, opwinding; gevangenis--------v. oproeren; oproer veroorzaken; roeren; gevoelens opwekken; rondlopenstir1[ stə:] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 beroering ⇒ opwinding, sensatie♦voorbeelden:————————stir2〈 stirred〉♦voorbeelden:1 don't stir! • beweeg niet!II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:1 stir oneself • in beweging komen, actief wordenstir the fire • het vuur oppoken/opporren
Перевод: с английского на нидерландский
с нидерландского на английский- С нидерландского на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский